
’t Waardrijden
Cor Swart sr. geeft antwoord op de vraag van Jan van Dieren of men ook beoosten de polderdijk naar de Waard reed.
Dat was inderdaad zo. Mijn vader (geboren 1872), die als 14-jarige al met twee paarden voor de wagen reed, vertelde dat ze daar wel langs gingen. De schepen konden daar ook hoog op komen, zeker in de tijd dat de polder nog vrij nieuw was. Er moet een gedicht bestaan hebben dat zo begon: de Zoetheid lag in ’t hoekje. Meer van de tekst weet ik niet maar wel dat het over een scheepje ging in ’t hoekje bij Stryp. Later, toen het meer aanslibde, bleven de schepen zuidelijker. De wagens moesten dan van ’t hoekje van de polderdijk ZO aanhouden want recht om de Zuid lag ‘’t Gatsje fan ‘e polderdyk’.
In onze jonge tijd, de 20er en 30er jaren, lagen Jauk Haan z’n ‘schuut’ en ome Kei z’n praam bij de zuidoosthoek van de polderdijk voor anker.
Paarden met ingebouwd kompas
Mijn vader vertelde: We waren met twee wagens te laden bij een tjalk (schuut). Die lag vanwege oostenwind, dus weinig water, ver weg. Onder het laden werd het ‘swart fan’e mist’. Op de terugweg raakte je door plekjes water ’t oude ‘tsjilspoor’ kwijt. Je stuurde recht op de dijk aan (dacht je) maar ’t duurde wel erg lang. Eindelijk doemde de tjalk uit de mist op. We hadden in een grote kring rondgereden!
‘Nou gaan wi nog es’, zei Pa (ouwe Andries Swart) die er zelf bij was. ‘Laat de peaden et self mar fine’. En met ‘sloppe jelters’ (loshangende teugels) brachten de paarden ons door de dichte mist keurig naar de dijk.
Vliegende kerels
Het kan op de Waard en op strand bij bepaalde licht- en weersomstandigheden soms erg ‘dome’. Dat is een verschijnsel waarbij ver weg liggende voorwerpen veel groter lijken dan ze zijn. Zo reden mijn vader en pa eens op de Waard en zagen in de verte twee kerels lopen; wat voorovergebogen alsof ze wat liepen te zoeken. Benieuwd wie dat wel waren, reden ze die kant uit. Dichterbij gekomen vlogen de beide ‘mannen’ plotseling de lucht in… het bleken zwarte kraaien te zijn die door het ‘domen’ wel tien keer zo groot leken.
S.m.l. 1992, pag. 132