Uitvinder van de ‘zandduiker’

SML jaargang 20. № 1999-2

Willem Hendrik Ter Meulen werd in 1830 geboren als zoon van een fabrikant in loodwit en azijn. In 1859 maakte hij op Terschelling kennis met ir. Taurel, die toen net een zeer succesvolle berging van een deel der ‘Lutine-schatten’ achter de rug had. Hij had een toestel uitgevonden dat hij de ‘zandduiker’ noemde. Het bestond hoofdzakelijk uit een ijzeren buis, waaruit door middel van een krachtige pomp door vele gaatjes water werd geperst waardoor een laag zand als het ware vloeibaar werd. In het zo ontstane gat kon een duiker afdalen en zo gemakkelijk de schatten van de ‘Lutine’ bereiken. In 1867 sloot Ter Meulen een contract af met de sinds 1821 bestaande ‘Onderneming op de Lutine’. Toen werd er een stoomboot aangekocht, de ‘Antagonist’, van waaraf gewerkt zou moeten worden. Het contract hield in dat Ter Meulen zorgvuldig de wacht op de ‘Lutine’ moest houden, teneinde na te gaan hoeveel zand er op het wrak lag. Zodra het water een diepte van zeven meter bereikt had, zou de zandduiker zijn werk moeten beginnen. Dan moest er nog wel door een laag zand van zes tot zeven meter dikte heen gewerkt worden.  En zo begon Ter Meulen zijn onderneming die hij dan ook de ‘Wacht op de Lutine’ noemde.

Zandduiker

Jaar in, jaar uit, minstens drie keer per jaar, peilde hij de diepten boven het wrak maar het geluk was hem niet goed gezind. Steeds stond er te weinig water. In april 1872 werd het contract met 20 jaar verlengd.  In 1886 werd Ter Meulen gedwongen een overeenkomst aan te gaan met de schelpenzuigers ‘Friesland’ van Willem Maas uit Makkum en de ‘Tijd’ van de fa. Dros op Texel. Zij zouden het wrak grotendeels van zand ontdoen en Ter Meulen kon dan als laatste zijn ‘zandduiker’ in werking stellen. Door de schelpenzuigers werden in de volgende jaren veel wrakstukken opgezogen en ook kwamen er een aantal munten boven water en twee carronade’s, kleine kanonnen die later in Makkum bij Maas stonden opgesteld voor zijn kalkovens.

In 1891 moesten de schelpenvissers hun poging staken omdat er dat jaar nog maar voor f. 65,- boven water kwam. Ter Meulen ging echter door met zijn ‘Wacht op de Lutine’. In 1893 werd zijn contract met de ‘Onderneming op de Lutine’ echter niet meer verlengd. De Onderneming ging nu in zee met de Engelse bergers Kinipple uit Brighton en Fletcher uit Londen.  Deze onderneming heette het ‘Lutine Syndicate’. Fletcher zag niets in de methode Ter Meulen maar wilde gaan werken met een duikklok.  Het Syndicate zou vijf jaar op Terschelling blijven maar de opbrengsten waren nihil. Het eerste jaar bouwden de Britten met zandzakken een ringwal onder water om het wrak. Daarna wilde men daarbinnen met zuigers het zand wegzuigen en gewone helmduikers konden dan eenvoudig het goud boven water halen. Dit werd echter een fiasco, de zandzakken verstopten de zuigbuizen van de schelpenzuigers die ingehuurd waren. Ter Meulen liet zich uitgebreid op de hoogte houden van de werkzaamheden der Engelsen zoals we in een van zijn vele geschriften ten aanzien van de ‘Lutine’ konden lezen:

Tijdschrift ‘De Ingenieur’ – 1895 – no. 44

“Resultaat der Engelsche onderneming in 1895.
De redactie van dit weekblad had de goedheid een drietal opstellen van mij over de Lutine en het Zandduiken te plaatsen in de nummers 2, 7 en 16 van den tegenwoordigen jaargang, die met eenige belangstelling werden ontvangen. Nu het seizoen van het loopende jaar nagenoeg verstreken is, verzocht ik der redactie het onderstaande beknopte verslag in haar weekblad op te nemen betreffende het resultaat, dat door de Engelsche ondernemers verkregen werd. Zooals men zich herinneren zal, waren de Engelschen van plan een ringwal onder water om de ‘Lutine’ aan te leggen.
Zij zijn er in het vorige jaar eerst in de maand September mede begonnen:
Het was toen te laat om nog in dat seizoen veel te doen; toch brachten zij 7000 zakken met zand in een cirkel van 250 voet diameter op het terrein, zonder dat zij eenige zekerheid hadden, dat binnen die ruimte de voornaamste waarde van de ‘Lutine’ lag: het was een gooi in den blinde !
De zakken bleven in den winter vrij goed op hun plaats, zooals de Engelsche duikers in het voorjaar getuigden; alleen waren eenige gedeelten van den wal in het zand weggezakt en moesten deze worden opgehoogd, waartoe successievelijk 600 en 700 zakken werden gebruikt.
De werkzaamheden begonnen in het tegenwoordige jaar in April. De beide Hollandsche schelpenzuigbooten, die vroeger voor eigen rekening op de ‘Lutine’ hebben gewerkt, werden nu en dan door de Engelsche ondernemers gehuurd en daarenboven richtten de Engelschen zelve een klein vaartuig in, met eenige stoomwerktuigen, pompen, enz. om water te zuigen en te persen.
Voor dat het kleine vaartuig gebruikt werd, trachtte men met de gehuurde schelpenzuigbooten het grootste gedeelte van de zandmassa binnen den ringwal op te ruimen, maar het gelukte niet. De zandzakken begonnen af te schuiven en zij verspreidden zich in de binnenruimte, tot grooten hinder bij het zuigen: de zuigbuizen stootten op de zandzakken. Van toen af kon men nog het best werken met het bovengenoemde kleine vaartuig en zijn kleine zuigmachine; maar het was zeer klein. De duiker bestuurde de zuigslang en na lang werken vorderde hij wel wat; maar het was vervelend, dat hij telkens, wanneer hij het werk hervatte, lang moest werken eer hij weder zoo ver was als vroeger. Toch verwondert het mij dat hij slechts een paar munten en in het geheel geen staafje vond; want dat er volstrekt geen waarde op die plaats zou liggen, komt mij onwaarschijnlijk voor; veeleer twijfel ik aan de juistheid van de rapporten der Engelsche duikers, d.w.z. ik vermoed, dat zij te veel goeds zeiden van de vorderingen, die zij zeiden te maken. Het weer en de zee waren in het tegenwoordige jaar zeldzaam gunstig, zooals blijkt uit het volgende lijstje, dat door mijn correspondent op Terschelling werd opgeteekend.

Het getal werkdagen met stille zee op de ‘Lutine’ bedroeg:
in de maand April                  5
in de maand Mei                  13
in de maand Juni                 11
in de maand Juli                  10
in de maand Augustus         9
in de maand September     13
in de maand October           1 (tot 22 Oct.)
Totaal 62

Men weet dat ik op grond van vroegere ondervinding gewoon was het getal werkdagen in een gewoon jaar niet boven de 30 te rekenen; het jaar 1895 behoort dus tot de zeldzaam gunstige jaren. Meermalen volgden de werkdagen met stille zee onmiddellijk op elkander, tot vijf en zes dagen achtereen; somtijds kon men zelfs op de ‘Lutine’ overnachten; maar al die gunstige omstandigheden vermochten niet het systeem (blootzuigen) te redden en in een gewoon jaar, met slechts 30 werkdagen, afgebroken door buiig weder, zou het een nog jammerlijker figuur gemaakt hebben dan het nu deed.
Het zuigen uit de binnenruimte van den ringwal moest gestaakt worden, omdat de afgeschoven zandzakken het zuigen te veel belemmerden en men ging toen buiten den dam, naast aan den ringwal, zuigen. Ook daar vond men wrak, wat trouwens niet vreemd is, want wij weten door den ingenieur Taurel, dat het Lutineterrein vrij uitgestrekt is. Maar nu hebben wij, helaas, ook de zekerheid dat de zoogenaamde ringwal gedeeltelijk op en in het wrak ligt; want zoowel binnen als buiten den wal ligt wrak en overal, waar wrak ligt, kan waarde liggen; de gevolgtrekking, dat er waarde onder den wal verloren kan gaan, ligt voor de hand; het geheele plan, om het Lutineterrein te willen afdammen en blootzuigen, deugt niet.
De stemming van het uitvoerende personeel was goed, d.w.z. het werk werd met ijver gedaan. De duikers zeiden: “it is work for nothing, but we are well paid.” Ze zeiden nog meer, dat mij niet vrijstaat te publiceeren, maar dat mij den indruk gaf, dat er onder het personeel lieden waren, die de zaak beschouwden als “eine tuchtige Kuh, die sie mit Butter versorgt.”
Had men, van Hollandsche zijde, recht van klagen? Neen: want van het zuigsysteem kon onmogelijk iets anders verwacht worden dan dat het tegen zou vallen. Alleen vreemdelingen of zij, die nog weinig bekend waren met de ‘Lutine’, konden zich vleien, dat het wrak zou kunnen worden blootgezogen; maar het bestuur der ‘Onderneming op the Lutine’, de concessionaris van het jaar 1821, had het niet moeten toestaan. Bij het zuigen zijn alleen vondsten mogelijk, ongeregelde vondsten, nu eens hier, dan weer daar …. tot groot nadeel van een goed georganiseerde en flinke berging met een zandduiker.
Indien ik een bericht in de dagbladen moet gelooven, dan is het contract met de Engelsche ondernemers, niettegenstaande hun fiasco, nu weder voor een paar jaren verlengd. Het is moeilijk te gelooven; de dure ondervinding der laatste tien jaren schijnt door het bestuur geheel geïgnoreerd te zijn.  En het is te vreezen, dat het tijdvak van bevaarbaarheid der ‘Lutine’, dat in 1886 aanving en thans nog voortduurt, geheel voorbij zal gaan, ongebruikt, of erger nog dan ongebruikt, door het bouwen van een barricade op het wrak. En indien het daartoe komt, met daarna een nieuw jarenlang tijdvak van zeer geringe diepte op de ‘Lutine’, te midden van de beruchte branding op de buitengronden, zal men dan weder iemand vinden, die de wacht houdt zoo als ik 19 jaar, zonder subsidie heb gedaan, tot dat de diepte verbeterde en …. het bestuur aan een ander systeem dan het mijne de voorkeur gaf?
Bodegraven, 26 October 1895.  W. H. Ter Meulen”

Op 17 juni 1901 overleed Ter Meulen, de man die nog als laatste slachtoffer moet worden bijgeteld bij de honderden die op de avond van 9 oktober 1799 benoorden Vlieland het leven verloren. Zijn testament bestond uit een klein blaadje. Het heette: Een zandwel, en het was de zoveelste verdediging van zijn vinding, die wel geprezen, maar nimmer benut werd.