Uit het archief van Schylge myn lântse 

Door de redactie. Uit SML jaargang 43 № 2. 2022

Drenkelingenhuisje. Illustratie van Anton Pieck uit het eerste boek ‘Sil de strandjutter, van Cor Bruijn.

Dat ons boekje al weer heel lang bestaat bewijst de editie van november 1962. Toen nog officieel Tijdschrift Schylge myn lântse geheten en uitgegeven door het gemeente museum ‘t Behouden Huys en van het streekmuseum Natuurhistorisch Museum op Terschelling. Nieuwsgierig naar welke verhalen en mededelingen in de editie van november 1962 stonden, lazen wij het tijdschrift en stuitten op het verhaal over het reddingshuisje op de Boschplaat. Met de gedachte dat misschien niet iedereen weet dat er heel vroeger een reddingshuisje op de Boschplaat heeft gestaan, willen wij u het verhaal dat er over in het tijdschrift van 1962 stond, niet onthouden. 

“Een van onze lezers verzocht ons iets mede te delen over het, tot zijn grote spijt, verdwenen huisje op de Bosplaat. Het Rijkswaterstaat Archief op Terschelling geeft ons hierover de nodige informaties. We vinden daar dat op 5 maart 1887 de Ingenieur der Rijkswaterstaat te Hoorn N.H. opdracht geeft aan de opzichter der Rijkswaterstaat te West-Terschelling, om de bestedingsstukken voor een gebouwtje tot redding van schipbreukelingen op de Bosplaat, op te maken. Dan wordt in 1887 door het Ministerie van Marine een openbare aanbesteding gehouden. De laagste inschrijver, Gebroeders van der Meer te Harlingen, werd het werk gegund voor ƒ 1040.-. In juli werd een aanvang met het werk gemaakt en op 10 november 1887 wordt het gebouwtje voltooid en opgeleverd aan de Rijkswaterstaat. Het gebouwtje was dus eigendom van de Rijkswaterstaat, later directoraat scheepvaart. Er werd een telefoon in aangebracht, terwijl een kist met noodrantsoen eveneens tot de inventaris behoorde. Het onderhoud geschiedde door Rijkswaterstaat en Koninklijke Noord- en Zuid-Hollandse Redding Maatschappij tezamen.

Het oude reddingshuisje. Collectie Hille van Dieren.

In de tijd dat het reddingshuisje werd opgericht, was de Bosplaat een nog vrij lage zandplaat met slechts hier en daar een bescheiden begin van duinvorming. De schipbreukelingen die, bij een hoge stormvloed de Bosplaat bereikten, vonden er dus maar weinig beschutting, omdat het grootste deel onder water stond. Na het tot stand komen van de stuifdijk van paal 20-29 in de dertiger jaren, is de Bosplaat aanmerkelijk hoger geworden en bovendien geeft de nieuw gevormde zanddijk beschutting tegen water en wind. Na de oorlog werd het huisje dan ook overbodig geacht.

Omdat het mogelijk nog betekenis kon hebben voor badgasten en waarschijnlijk ook omdat het zo goed paste in het beeld van die uitgestrekte vlakte, besloot Rijkswaterstaat het huisje niet af te breken maar het over te dragen aan de Terschellinger V.V.V. Deze overdracht vond plaats op 20 mei 1954. V.V.V. heeft sedertdien het onderhoud overgenomen. Vele badgasten hebben bij regen en onweersbuien er een goede schuilplaats gevonden. Maar in een februari-storm dit voorjaar, (1962: red.) zijn de reeds 85 jaar oude fundatieplaten bezweken en is het huisje vernield door storm en zeewater. Bij de secretaris van V.V.V. leeft nog steeds de hoop dat door een actie van de bevolking en van de badgasten nog eens tot heroprichting kan worden besloten.”

Weddenschap

Gravure van het huisje van Jan Femmes, met de arend die het op vogels heeft voorzien. Collectie Frans Schot.

“Nu we toch over dit huisje bezig zijn is het misschien wel aardig om iets te vertellen van een vorig huisje op de Bosplaat. We citeren hier dus een stukje uit Bilkers durfden wel wat aan van R.S. Roarda1, die zijn gegevens weer ontleende aan Winsemius’ Chronique van Frieslandt, Walling Dijkstra, Uit Frieslands volksleven en J. Piebinga, Fryske Lêsboek, en bovendien een uitgebreid archief onderzoek instelde. Alle drie verhalen ze ons, dat Jan Knilles Femmes en Thomas Thomas met elkander een weddenschap sloten, dat Jan Knilles moederziel alleen een vol jaar op de Bosplaat tussen Ter Schelling en ’t Ameland zal verblijven. Op 11 juni 1610 brengt schipper Treerk Jetses hem erheen. Jan is vergezeld van buurlui, vrienden en vast en zeker ook van Jan Hindriks Reinders en Thomas Thomas. Misschien is er ook familie mee geweest, want die was uitgebreid genoeg. Op de Bosplaat aangekomen valt de grote eenzaamheid dadelijk op. 

Zeearend

Af en toe zal er in de meimaand wel eens een eierzoeker komen, maar zo ver is het nog lang niet. Met man en macht beginnen ze met de oprichting van het houten woninkje, dat aan de vaste wal al zo ver klaar gemaakt is dat het thans slechts in elkaar gezet behoeft te worden. Het is zo gemaakt, dat het met een soort schroef hoger en lager gevijzeld kan worden. Dat omhoog vijzelen zou wel eens nodig kunnen zijn als de Bosplaat geheel onder zou lopen. Als alles klaar is zet Treerk met zijn gezelschap weer op de Friese wal aan en blijft Jan heel alleen achter met niets anders dan zand en water rond hem heen. Vanzelfsprekend is er voedsel voor Jan achter gelaten en vis moet hij zelf maar vangen, dat geeft hem meteen wat afleiding. Onverwachts krijgt hij ook nog eens hulp van een arend, die het op de zeevogels voorzien heeft. Wel gauw eens lukt het Jan hem de vogels afhandig te maken. Het heeft nog even zò zò gestaan of de weddenschap zou in de war gestuurd worden. Bij de Friese Staten kwamen namelijk klachten binnen. Vreemde schippers zouden het huisje van Jan voor een baken kunnen aanzien en daardoor zouden ze met hun schip kunnen verdwalen.

Brief van de Staten aan Jan Femmes, juli 1610. Hypotheekboek Leeuwarderadeel.

En zo kwam er dus midden augustus een schipper met een brief van de Staten. Jan werd hierbij aangeschreven dat hij zijn huisje zo gauw als mogelijk was, moest afbreken.

Hij had eerst maar eens toestemming van de Staten moeten vragen en dan kwam er nog bij dat schippers, door zijn toedoen wel eens in verkeerde vaargeul konden raken. Dat was dus een raar geval, maar Jan liet de moed niet zakken. Hij was het nu eenmaal begonnen en het paste hem natuurlijk allerminst om de weddenschap te verliezen. Jan krijgt zijn zin. Er blijken genoeg invloedrijke mensen achter te zitten, die er alles op zetten dat deze gokkerij doorgaat. Het bevel van de Staten wordt dan ook ingetrokken en Jan gaat een barre eenzame winter tegemoet, waarin hij door spookdromen en nachtmerries wordt gekweld. Aan de vaste wal had je het in die tijd al te kwaad met spoken en heksen, laat staan in deze eenzaamheid. In de nacht van 30 november en 1 december gaat het er maar raar toe. ’t Is vliegend stormweer en een bar hoog tij. Jan is boven op het zoldertje van zijn hoog opgeschroefd huisje gekropen, maar de woeste golven beuken niet alleen het huisje, nee, het water loopt zelfs over het zoldertje heen. Alles kraakt en schudt en staat op barsten. Jan bindt zichzelf goed vast, misschien zal hij dan nog met huisje en al naar het strand drijven. Maar gelukkig gaat de wind weer wat liggen en Jan krijgt opnieuw moed.

Zo nu en dan krijgt hij bezoek van zeehondenjagers en dat geeft wat afleiding. Een keer hangt er 27 dagen lang zo’n dikke mist dat hij niet van huis kan gaan. Ten langen leste kan hij deze kwelling haast niet meer verdragen, maar dan breekt juist op tijd de zon door en als de meimaand komt breken er betere tijden aan voor Jan. Er komen dan steeds meer nieuwsgierigen om eens bij de kluizenaar te kijken. Door de heldere voorjaarsluchten klinken hem soms de geluiden van de vaste wal in de oren. Nu valt het zo zwaar niet meer, want midden in de vrije natuur ziet hij de vogels nesten bouwen en raapt hij de eieren die hij zo best kan gebruiken. Eindelijk is het jaar om en op de dag af wordt Jan Knilles Femmes door een heel gezelschap van de Bosplaat gehaald. ’t Is weer schipper Treerk Jetses die hem ophaalt, maar er waren veel meer schepen bij, want bijna heel Friesland had van dit waagstuk gehoord ondanks het feit, dat er toen nog geen kranten waren.”

De redactie


1. Vertaald uit de tekst van H.S. Buwalda in ’t Bildts. Opgemerkt dient nog te worden dat in 1610-11 de Bosplaat nog van Terschelling was gescheiden door ’t Koggegat.