Herinneringen aan de Watersnoodramp van 1953

Door Pieter van der Meer. Uit SML jaargang 44 № 1. 2023

In ons winternummer van 2022 deed Cor Swart een oproep aan de lezers om herinneringen op te halen aan de Watersnoodramp van 1953, dit jaar zeventig jaar geleden. 

De dag voor de Watersnoodramp, zaterdag 31 januari 1953, was een bewolkte dag, en het was fris buiten met een temperatuur van een graad of 5. Het waaide overdag al wel stevig, maar van een storm was nog niets te bekennen. Rond 13 uur waren de waterstanden in heel Nederland nog volkomen normaal, en er was ook niets wat er op kon wijzen welke ramp Nederland te wachten stond. Na vieren haalt de wind echter enorm aan, en in de avond wordt orkaankracht bereikt, die 10 tot 12 uur lang aanhoudt. De wind gaat niet liggen tot zondagmiddag tegen een uur of vier uur. 

Door de ongelukkige samenloop van omstandigheden lag het moment van de springvloed, het springtij en het maximale effect van de opstuwing van het zeewater door de orkaan dicht bij elkaar. In Zeeland en Zuid-Holland zijn de gevolgen rampzalig, vele dijken braken door, en ruim 1800 personen verloren het leven. Vele tienduizenden dieren verdronken, honderdduizend mensen raakten huis en haard kwijt, en er was grote schade aan de infrastructuur.

Dijkwacht. Fotograaf onbekend. Collectie Museum ’t Behouden Huys.

Het effect van de stormvloed op de Waddenzee was veel kleiner, omdat de wind uit een minder ongunstige hoek kwam, op tijd afzwakte naar een windkracht 6 tot 7 toen deze naar een ongunstige windrichting draaide, en de opstuwing vrijwel precies bij laagwater optrad. Desondanks stijgt het water op Terschelling tot 3.30 meter boven NAP, ruim 2.40 meter boven het astronomisch peil. Dit bleef niet zonder gevolgen. 

De Leeuwarder Courant meldt de volgende dag: “Terschelling beleefde een bange nacht, doordat het water de dijk van de Terschellinger polder bedreigde. Op dertig tot veertig plaatsen sloeg het er overheen en onmiddellijk werden de mannen opgeroepen om dijkwacht te houden. Het was geen sinecure en gelukkig is het overbodig gebleken: de dijk hield het. Was de wind zuidwest geweest, dan was de toestand zeer zeker kritiek geworden.

Bij paal 19 beoosten Oosterend sloeg de zee opnieuw een gat in de duinreep. Hoewel gevreesd werd, dat het wel eens een doorbraak over de gehele breedte van het eiland zou kunnen worden, bleek het naderhand toch nog mee te vallen: een hoger gelegen gedeelte keerde het Noordzeewater. Ook elders leden de duinen schade. Verschillende schapen vonden evenwel de dood in de golven.

Blootgespoelde en op het strand gezakte bunkers tussen paal 14 en 15. Fotograaf onbekend. Collectie Museum ’t Behouden Huys.

In West kwam het water zo hoog, dat verschillende bewoners het 40 centimeter in hun huis kregen. Tal van kelders aan de havenkant liepen vol. Met spanning volgde men op de visserijband de verrichtingen van de reddingboot Brandaris, die zaterdagavond om negen uur uitvoer en van de sleepboot Holland I, die in de nacht zee koos.”

Het opgestuwde water op de Willem Barentszkade. Fotograaf onbekend. Collectie Museum ’t Behouden Huys.

Een paar dagen later doet de Leeuwarder Courant verslag van de gevolgen om Oost: “De gevolgen van de stormvloed van 1 Februari zijn vooral langs de kust en op Aast nog zeer goed waar te nemen. Het is hier Spaans toegegaan. Toen op die bewuste Zaterdagavond de oude boerin, die buiten de dwarsdijk te Oosterend woont (in de buurt van het door de Duitsers aangelegde schelpenpad) eens door de ruiten keek, vroeg zij haar man: Soe dat snie wêze of wetter? Maar die blinkende materie was zeewater, dat van het Wad uit langs haar voordeur stroomde en de hele Bosplaat blank zette.

De naburige Wierschún biedt op het ogenblik weer onderdak aan uitgelaten jongelui, maar op ramp-Zondag stak alleen het dak boven de golven uit. Overal in de duinen ligt nog het vloedmerk als een herinnering aan de macht der zee (die men op Terschelling trouwens nimmer onderschat heeft) en wanneer we met de eigenaar van de Rimkeskooi meegaan [Lytse Obke Albert Mier – Red.], toont hij ons een verwoeste eendenkooi, waarin de schermen ontworteld en afgeknapt in de vangpijpen liggen en de dijk er omheen nog de sporen vertoont van de grote gaten, die het onstuimige water sloeg. Maar ook zien we de nieuwe zoden, die de kooiker in moeizame arbeid al weer heeft aangebracht, zodat de dijk driekwart meter opgehoogd is. “As it wetter hir oerhinne geet”, zegt hij op z’n Aestersk, „forsupe wi meienoarren”.

De wierschuur op de Grië stroomt onder. Op de achtergrond verdronken schapen (zie pijl). Links Gerben van Zanten van Rijkswaterstaat. Fotograaf onbekend. Collectie Museum ’t Behouden Huys.

Ook om de Noord ging de zee te keer. Voorbij paal 18 ruimde de stormvloed niet alleen de eerste duinrij op, maar drong hij ver landwaarts en verwoestte een gedeelte van het fietspad van de reddingsschuur van Oosterend naar de Bosplaat. Je kunt er nu weer fietsen, maar het nieuwe pad moest met een grote bocht een heel eind binnenwaarts worden verlegd en van dit pad af zie je onbelemmerd aan de kim de schepen voorbijvaren!

Ook elders leden de duinen schade en daarom deed de mens alweer een tegenzet: overal aan de duinvoet zijn lage rietschermpjes opgesteld die de duinvorming moeten bevorderen en al leuke bergjes maken, zeer tot genoegen van het spelende grut, waarvoor ze overigens niet bepaald direct bedoeld zijn.”

1 Februari 1953 rond 15 uur: de Boschplaat stroomt weer leeg bij paal 19. Fotograaf onbekend. Collectie Museum ’t Behouden Huys. 

Reactie van lezers

Johan Swart uit Bolsward herinnert zich die dag nog als de dag van gisteren: “Ome Jaap Swart en tante Neeltje de Boer waren deze dag 40 jaar getrouwd, en daar moest onze familie uiteraard naar toe. Tegen 5 uur bracht mijn moeder mij op de fiets naar tante Anna en ome Jort Bonne, die woonden in Midsland Noord aan de Heereweg. Het waaide toen al zo hard uit het zuidwesten volgens mij, dat mijn moeder in de remmen moest knijpen anders was het veel te gevaarlijk op dat onverharde pad.

Zandzakken voor de deur aan de Willem Barentszkade 28. Op de foto Gerrit van Leunen. Fotograaf onbekend. Collectie Museum 
’t Behouden Huys. 

Mijn neef Jan en ik sliepen in de bedstee aan de oostkant van de boerderij en sliepen door de storm heen. Toen we ‘s morgens zaten te eten en ome Jort de radio aan zette, kwamen er berichten door dat er veel schade was en de tonnetjes dreven op de kade in Yerseke. Dat zinnetje is me bijgebleven. Daar kwamen later veel ernstiger berichten door, maar we hadden eerst niet in de gaten hoe ernstig het was. Mijn moeder was vroeger verpleegster en ze is nog naar Zeeland geweest om te helpen. Wij zaten toen in Woerden op school, waar onze grootouders woonden.

In 1954, op 23 december, zaten mijn moeder, mijn zus en ik om 1 uur voor de radio. Het was vliegend weer, met wind uit het noordwesten volgens mij, en het water stond al heel hoog. We woonden toen op Kinnum 7, en op de radio werd gezegd dat de mensen achter de dijk op Terschelling moesten evacueren. Mijn moeder zei tegen mij: “daar weten wij niets van, ga gauw naar Alt van Zwol, de dijkgraaf, om te horen wat hier aan de hand is”. Ik er vlug heen en vertelde wat wij gehoord hadden. Alt zei: “nee joh, daar weet ik niks van, ik ga er achteraan”.

Mijn moeder wist toen genoeg en heeft haar dure Pfaff naaimachine hoog in een kast gezet. Mocht de dijk het begeven, dan zou ons kapitaal droog blijven.

Als de dijk bij Kinnum doorgebroken was, waar de dijk slecht was, dan was het hele huis weggespoeld. ‘s Middags stond het water al bijna op de kruin van de dijk. Wij zijn toen naar opa en oma Swart in de Westerburen, bij De Spiegel gegaan, dat ligt redelijk hoog. De kerk was ook open, en er lag een sloep aan de kerkmuur. Mijn vader heeft toen ome Jort geholpen om de koeien naar duin te brengen. Hij heeft ook dijkwacht gelopen.

In de IJmuider Courant van 23 December 1954 staat: “Op Terschelling vreest men dat de toestand vanavond kritiek zal worden. Om 8 uur wordt daar de hoogste waterstand verwacht, het gemeentebestuur heeft voorbereidingen getroffen om het gehele oostelijke deel van het eiland te evacueren, hieronder vallen de dorpen Midsland Hoorn en Oost Terschelling”.

Ook Tjalf Spanjer uit Mûnein herinnert het zich nog goed: “In de nacht van 31 januari op 1 februari 1953 stond er een zware storm uit het noordwesten op de kust. Ik woonde indertijd in Lies op nummer 40, en sliep daar boven, op een kamertje aan de westkant, dus pal op de wind. Die nacht heb ik echter geslapen als een marmot en pas de volgende ochtend op het nieuws van 8 uur hoorde ik de eerste berichten over stormschade en overstromingen in het zuidwesten van het land. De volle omvang van de ramp werd echter pas in de dagen daarop duidelijk. Televisie hadden we nog niet dus alle nieuws kwam binnen via de radio en de krant. Dat maakte destijds een enorme indruk op mij en ik heb destijds verschillende stukken uit de krant geknipt en bewaard. Kort daarop verscheen ook een fotoboek De Ramp, waarvan de opbrengst ten goede kwam aan het Rampenfonds dat toen werd opgericht om de nood te lenigen. Gelukkig voor Terschelling kwam de wind toen uit het noordwesten, anders had het er voor het eiland veel beroerder uit gezien.

Mapje met knipsels van Tjalf Spanjer. Spanjer: “De watersnoodramp van 1953 heeft destijds zo’n indruk op mij gemaakt dat ik in de daaropvolgende weken veel knipsels heb verzameld uit de kranten. Om ze toch bij elkaar te houden heb ik toen een mapje in elkaar geknutseld. Na 70 jaar is het weer (figuurlijk) boven water gekomen. Ik kan mij verder nog goed herinneren dat er in de daaropvolgende weken veel spullen op het strand aanspoelden uit Zeeland. Ook dat wekte akelige herinneringen op. Er zitten weinig knipsels van Terschelling bij, omdat daar uiteindelijk weinig gevolgen van de storm waren te zien, behoudens afgewaaide dakpannen en omgewaaide bomen”. Foto: Tjalf Spanjer.

In 1954 volgde er een herhaling van de storm. Deze keer kwam de wind uit het zuidwesten en de schrik zat er dermate in dat er toen een uittocht plaats vond van Oost-Terschelling richting West, dat hoger gelegen was en daardoor minder gevaar liep. In de loop van de avond draaide de wind echter en kwam het water niet tot een fatale hoogte. Wel moet er toen ook op verschillende plaatsen een vloedmerk boven op de zeedijk hebben gelegen.

Mijn vriend Klaas Pals wist destijds uit overlevering te vertellen dat bij de overstroming van 1825 het zeewater in Lies tot aan de boerderij van Jaap van Grietsjes en Neeke (nu hotel De Walvisvaarder) heeft gestaan. Daar stond in de zestiger jaren nog een dikke boom aan de kant van de weg. Het water moet toen tot aan de voet van de boom hebben gereikt. Helaas heeft die wegens de wegverbreding later het veld moeten ruimen”.

Cor Swart ontving een telefoontje van Sijbrand (van Piet van Brand) Zorgdrager op een regenachtige zondagmiddag in januari, en gaf het volgende verhaal aan de redactie door: “Begin 1953 woonde Sijbrand met zijn moeder aan de Hoofdweg in Formerum. Toen eind januari de weerberichten steeds slechter werden waren ze natuurlijk waakzaam; de berichten over het hoge water en de situatie van de polderdijk werden echt zorgelijk en ze besloten hun familie, die op de Zuidkant woonde (Sip en Trijn Cupido) te vragen maar bij hun thuis te komen. Oom Sip had eerst niet zoveel idee, de hoogte ten opzichte van NAP aan de Zuidkant verschilde immers niet veel met de Hoofdweg, maar uiteindelijk zijn ze toch gekomen. ‘s Nachts werd het echt zorgelijk en in het besef dat als de dijk zou doorbreken ze geen kant op konden besloten ze naar de Meibrandsdune te gaan. Daar hebben ze een deel van de nacht doorgebracht en na het hoogtepunt van de storm konden ze weer naar huis.”

Scheepvaart

In die beruchte nacht kwamen vele schepen in nood. De kustvaarder Westland was op 30 januari vanaf Brunsbüttel vertrokken naar King’s Lynn. In de stormnacht zonk het schip ongeveer 10 kilometer benoorden Terschelling, met een bemanning van acht zielen, te weten Kapitein Andries Penning (Maassluis), Stuurman Johannes Garstenveld (Den Helder), Eerste Machinist Jan Velvis (Zwijndrecht, België), Tweede Machinist Dirk Zwart (Bergen), Kok Jannes Vermeulen (Vlissingen), Matroos Dirk Bax (Rotterdam), Matroos onder de gage Wouter Dubbelman (Rotterdam) en Lichtmatroos Herman Luinge (Coevorden). Twee opvarenden spoelden op Terschelling aan, en zijn daar in een anoniem graf aan de aarde toevertrouwd. Dankzij DNA onderzoek is in 2019 de identiteit van Andries Penning vastgesteld, en die van Johannes Garstenveld in 2020. 

Het overblijfsel van de Westland steekt ongeveer 5 meter boven de omliggende bodem uit, en in 1974 blijft een Urker kotter met zijn netten daarin hangen. In 1986 duiken Klaas en Gerrit Knop op die plek naar het restant van het schip. Later, in 1994, werd nader onderzoek ingesteld om de naam ervan te achterhalen. Het wrak heeft een plaatsteven (rechte voorsteven) en er is overblijfsel van een opklapbare mast te zien. In de machinekamer staat een Deutz dieselmotor. Het schip heeft een bronzen schroef met een diameter van anderhalve meter. De dochter van de eerste machinist, Marjolein Velvis, geeft uiteindelijk uitsluitsel: ze heeft foto’s van de Westland, waarop ze op de kaapstaander zit. Deze windas staat nu in het Wrakkenmuseum. 

Aflevering NPO Andere Tijden

Tip: Bekijk ook de NPO Andere Tijden aflevering ‘Een muur van water‘ met een reconstructie van die fatale nacht van 31 december en aandacht voor de ondergang van de Westland.

Bronnen: 


Ondanks zorgvuldige naspeuringen is het niet gelukt om de makers van de foto’s te achterhalen. Als u weet wie de fotograaf is, wilt u dan contact opnemen met de redactie op redactie@schylgemynlantse.nl.