Om ’t Noord

door Ane Ruijg jr. – Midsland, januari 1989.
SML jaargang 34. № 3. 2013

Van Ane Starrenburg uit Oostkapelle ontvingen we enige archief­stukken uit zijn familie die betrekking hebben op de bomaanvallen op het zendstation te Midsland Noord. De artikelen zijn geschreven door zijn oom Ane Ruijg, het laatst wonend op de Oude Terpweg en overleden op 20 juli 2000. ‘De stukken zullen wel eens in S.m.l. gepubliceerd zijn’, zo schreef de inzender en inderdaad, in het augustusnummer van 1989 is er een arti­kel aan gewijd. De redactie vindt het echter de moeite waard om het nog eens in ons blad op te nemen als herinnering aan de moeilijke, maar ook spannende jaren die de familie Ruijg in hun boerderij doormaakte ten tijde van de Tweede Wereldoorlog. Wat niet eerder is geplaatst, is de verslag­geving uit de krant (welke is ons niet bekend) over de ongelukken die na de oorlog gebeurden in de bunkers bij Formerum en Midsland. Ane Ruijg geeft hierover ongezouten zijn mening.

Zomerhuis De Kooi. De kinderen van links af: Syvert U. Ganzinga geb. 1939, Elisabeth Starrenburg geb. 1939 Oostmahorn, Jacob Ganzinga geb. 1942 Schiermonnikoog, Ane C. Starrenburg geb. feb. 1942 Midsland. Foto collectie Ane Starrenburg.

In de herfst van 1940 kwam een zekere Daan Kooijman, bouwondernemer te West-Terschelling en bunkerbouwer van het eerste uur, bij ons aan huis met enkele hoge Duitse officieren met het verzoek of hij de sleutel even mocht heb­ben van het naast ons gelegen huis De Kooi, waarvan hem bekend was dat wij gedurende de wintermaanden er het beheer over hadden. Daan Kooijman had dit huis namelijk zelf in de jaren dertig gebouwd voor rekening van een zekere C. v.d. Griendt, directeur bij Scholtens aardappelmeelfabriek te Groningen. Hij was dus met de indeling en de ligging van het huis op de hoogte. De rest laat zich gemakkelijk raden. Nadat het huis door de Duitse officieren aan een inspectie was onderworpen kwam hij terug met de mededeling dat het vanaf heden door de Duitse Wehrmacht was gevorderd en vertrok met meenemen van de enige huissleutel die wij bezaten. Daar wij deze zomerwoning in de wintermaanden gebruikten voor onze graanopslag en tevens de kelder voor de wintervoorraad zoals aardappelen, weckflessen etc. moesten wij noodgedwongen diezelfde nacht nog vakkundig inbreken, wat dan ook probleemloos gebeurde. Al onze eigendommen werden die nacht overgebracht naar de boerderij.

Boerderij Ane Ruijg (nu camping Hoeve ’t Noord), met daarvoor het land van de zendmast. Foto 1957, collectie Ane Starrenburg.

Marine-Funkstelle

Na enkele weken was men al druk bezig met het storten van betonfundamenten voor de masten en stagen voor een nog te bouwen zendstation. Eind januari 1941 stonden ook de masten overeind. Echter niet in de volle lengte van 42 meter, want de twee toppen elk van zeven meter ontbraken en lagen netjes verstopt onder een schelf takkenbossen aan het eind van ons erf ten zuiden van ’t huis. Dit moest in die dagen een daad van sabotage voorstellen want hoe korter de masten hoe korter zou het zendbereik zijn, volgens de mensen die het wisten en dat zou de Duitsers weleens stroppen kunnen opleveren. Ik heb nu mijn twijfels hierover maar zeker is wel dat, wanneer de Duitsers er ooit achter waren gekomen, het ongetwijfeld de strop voor ons had opgeleverd. We hebben er toen beslist nooit wakker van gelegen, hoewel het achteraf bekeken toch wel een riskante zaak was. Maar in die tijd had je allemaal één gezamenlijk doel en iedereen die de moed bezat probeerde op zijn manier er toe bij te dragen af­breuk te doen aan Duitse belangen. Vraag me nu niet of dat het risico daadwer­kelijk waard is geweest, want dan moet ik het antwoord hierop schuldig blijven.

Dat de z.g. Marine-Funkstelle binnen zeer korte tijd zou worden gebombardeerd was ons door één van de mensen van buiten Terschelling (die het kon weten) al verteld en we hadden dan ook op aanraden van diezelfde persoon in allerijl een molestverzekering afgesloten. Dit laatste bleek niet overbodig te zijn geweest want in de eerste helft van maart 1941 om even na drie uur kwam reeds de eerste aanval. Deze aanval werd uitgevoerd door één vliegtuig dat in totaal zes bommen afwierp waarvan er vier niet explodeerden.

RAF Luchtfoto, Midsland-Noord. Links in het midden de boerderij Ane Ruijg. Ten zuiden het huis De Kooi. (collectie Vincent Zwart)

De vier blindgangers kwa­men op een afstand van een honderd meter voor het huis terecht. De andere twee, die wel explodeer­den, zo’n tweehonderd meter achter het huis. We waren er niet bepaald van onder de indruk, maar doordat de Duitsers verkondigden dat het tijdbommen waren die ieder moment konden afgaan werd besloten om de komende nacht elders door te brengen. Dit werd inkwartiering bij de weduwe Bloem (Hitje van Wieb) aan het eind van het Schoenmakersglop (nu Westerburen 38, red.) te Midsland. Na twee nach­ten vonden we dat allemaal te lastig en we besloten het er maar weer op te wagen. Uit voorzorg plaatsten we scheepsluiken voor de ramen om eventuele bomscherven tegen te houden indien ze alsnog mochten exploderen. Een week later werden ze alle vier ter plaatse onschadelijk gemaakt met als schade enkele kapotte dakpannen door neervallend scherven.

De tweede aanval

We konden weer wat rustiger ademhalen doch niet voor lang want amper een maand later, op de 23-ste april 1941 ’s middags om kwart over vijf, vond de twee­de aanval reeds plaats. Deze werd uitgevoerd door drie vliegtuigen van het type Blenheim die in totaal tien brisant- en enige brandbommen afwierpen. De schade aan de boerderij en bijgebouwen en het huis De Kooi was aanzienlijk. Aan de oostelijke zendmast waren alle stagen gebroken maar deze ging pas een kwartier na de aanval tegen de grond onder groot gejuich van vele toe­gestroomde nieuwsgierigen. De westelijke zendmast was nog slechts aan één kant gestaagd. ’s Avonds zijn we nog onderweg geweest met de bedoeling om deze om te trekken maar omdat er een schildwacht bij was geplaatst hebben we het laten afweten. Persoonlijke ongelukken deden zich niet voor. Wel moesten twee koeien worden afgemaakt omdat die te zware verwondingen hadden op­gelopen. Verder waren er een paard, een koe en een paar jongbeesten licht ver­wond. Met het herstellen van het huis werd de volgende dag al begonnen door de bouwondernemer Van der Zee en de schilder De Vos, beiden uit Midsland.

De geknakte zendmast in het weiland bij de familie Ruijg. (foto Cor Swart)

Uit de gegevens van wijlen Henk van der Zee:
In de kasboeken van aannemer R. van der Zee is te lezen dat de volgende repa­raties zijn uitgevoerd:

24 april 1941: Ane Ruijg: schade opgenomen en het dak voorlopig hersteld. 900 dakpannen vernieuwd Aike Stada: schade opge­nomen en daken hersteld. 100 dakpannen vernieuwd.
(Het werk werd uitgevoerd door Willem Roos, Jaap Roos en R. de Jong red.)

Verhuizen naar Landerum

Na deze aanval hielden we het voor gezien en verhuisden naar Landerum in het huis ten oosten van Trinus Haan. Deze onvrijwillige verhuizing vond plaats op 24 april, de verjaardag van mijn broer Tjalf. Daar het toch nog maar een kwestie van een week tot tien dagen was dat het vee naar buiten kon, gingen de paarden en het jongvee de dag na het bombardement de wei in. De melkkoeien volgden een week later. Het lag in de bedoeling om de komende herfst de paarden en het melkvee in Landerum onder te brengen, zodat er de komende zomer een groot gedeelte van het hooi in Landerum werd opgeslagen. Voor de rest van het vee was er niet voldoende plaats.

Het vliegtuig dat als eerste de aanval inzette kwam vanuit het oosten invliegen maar liet zijn lading pas los toen het al praktisch boven het zendstation vloog met gevolg dat de afgeworpen bommen, waarvan één een blindganger was, ten westen van de boerderij van Jo Schaap (later Actania) terecht kwamen.

De twee andere vliegtuigen kwamen vanuit het zuiden over Midsland invliegen, waarvan het ene de boerderij en het andere het zendstation voor zijn rekening nam. Het vliegtuig dat de boerderij als doelwit had wierp vier bommen af waarvan er drie op een afstand van honderd tot vijfentwintig meter voor het huis explodeerden, en één tien meter er achter. Het andere vliegtuig dat gelijk het zendstation aan­viel dropte drie bommen, maar deze kwamen op zo’n vijftig meter achter (ten noorden van) De Kooi terecht waar ze explodeerden. Welke van deze drie vlieg­tuigen de brandbommen heeft afgeworpen is niet duidelijk.

Kaart van de Bominslagen. (Collectie Hille van Dieren)

Een tweemotorige Blenheim

Onmiddellijk na de tweede aanval werd er op Koekoeksdûne een stuk ’twee cm. afweergeschut’ en een onderkomen voor het bedienend personeel geplaatst, dit ter bescherming van het zendstation bij een eventuele volgende aanval. Deze liet niet lang op zich wachten. Op de 30ste juni 1941 ’s morgens om kwart over acht vond deze reeds plaats en werd uitgevoerd door een tweemotorige Blen­heim. Deze kwam vanuit het noordwesten over het station aanvliegen, draaide boven Formerum bij en viel vanuit oostelijke richting aan en wierp slechts één bom af, die ook nog een blindganger was. Alhoewel de bom vrij nauwkeurig was gericht en op twee meter ten noorden van het station neerviel zorgden de staartexplosieven, die wel explodeerden, ervoor dat ze voor de tweede keer tussen Kees Stada en Tjaard Boer terechtkwamen. Ook deze bom was vol­gens de Duitse experts een bom met tijdontsteking en een ieder die binnen een straal van tweehonderd meter woonde moest zijn huis verlaten en elders maar onderdak zoeken. Een week later is die bom op een vrachtwagen geladen en aan het strand tot ontploffing gebracht. De blindganger die nog steeds naast de boerderij van Jo Schaap lag is diezelfde dag in stropakken geplaatst en ter plaatse tot ontploffing gebracht.

Na de aanval op het zendstation vloog de Blenheim door naar West-Terschelling en dropte daar terloops nog twee bommen boven de haven waarvan één het huis van Rijkswaterstaat trof en explodeerde, waarbij een Duitse militair om het leven kwam (volgens Jaap Bos uit West was er bij de bomexplosie in het haven­kantoor van Rijkswaterstaat één dode en een zwaar gewonde Duitse militair).

De tweede bom kwam in een huiskamer in de Schoolstraat terecht maar was gelukkig een blindganger. Tussen Vlieland en Terschelling dropte hij nog een bom met de bedoeling een gewapende trawler te vernietigen doch deze explo­deerde voor het schip en richtte geen schade aan.

Vermeld kan nog worden dat dit vliegtuig en zijn bemanning geen lang leven was beschoren want kort daarna op een volgende missie werd het onderschept door een Duitse jager die vanuit Bergen (N.H.) opereerde en stortte neer voor de Hollandse kust.

Gevangen op eigen erf

Na de aanval van de 30-ste juni bleef het lange tijd rustig en daar de gehele fa­milie het in Landerum te kwaad kreeg werd er in het laatst van september 1941 besloten weer naar het Noord terug te keren. We waren nog maar nauwelijks weer thuis of de Duitsers plaatsten de zendapparatuur, sloten de antenne aan en de ‘Funkstelle’ was in bedrijf. Dat was een geduchte misrekening. Nu zou een volgende aanval wel niet lang meer op zich laten wachten. Naast ons huis op de akkers van Andries Zorgdrager werd een schuilkelder gebouwd, overdekt met meters zand. Niks meer in de weg, want ook wij mochten er gebruik van maken. Het vee werd deze herfst zolang mogelijk buiten gehouden maar begin novem­ber besloten we toch maar om alles om het Noord op stal te zetten. Wel moest het hooi dan weer worden overgebracht maar dat hadden we er wel voor over. Alles verliep deze winter en het daarop volgende jaar rustig tot in het voorjaar van 1943 ons een nieuwe verrassing stond te wachten. Het zendstation en ons huis werden omringd door een prikkeldraadversperring van maar liefst acht me­ter breed. Dat werd een uiterst benauwde situatie nu onze levensruimte werd beperkt van 25 meter voor het huis tot hooguit 150 meter erachter. Hier zijn we nooit aan gewend geraakt want nu was onze vluchtruimte beperkt tot een cirkel met een middellijn van zo’n 175 meter. We haalden eerst maar wat planken uit het tuinhek zodat we vlugger in de bunker konden komen. Maar om toch het gevoel te hebben er in geval van nood uit te kunnen, maakten wij een vluchtweg door de sloot ten westen van ons huis onder de versperring door. Hier mocht alleen in noodgevallen gebruik van worden gemaakt want de Duitsers mochten er niet achter komen dat wij het opgerolde prikkeldraad uit de sloot hadden verwijderd. ’t Was een prima vluchtweg want eenmaal in de sloot had je van alle kanten bescherming tegen eventuele rondvliegende scherven. Maar ondanks al deze voorzieningen bleef je het gevoel van gevangen zitten houden, vooral bij alarm en na de avondklok (spertijd) als de hekken werden gesloten.
’s Nachts, met name in donkere nachten, voelden we ons vrij veilig, alhoewel we bij naderend gevaar waakzaam bleven. Je kon tenslotte nooit weten wanneer een nieuwe aanval plaats zou vinden, dus moest je wel voortdurend alert zijn.

Enige jaren geleden na zeer hoog water kwamen deze bomgaten zuidwest van Actania (nu Landal Résidence Terschelling) in het zicht. (foto Jan Haringa)

Van 1 januari 1944 tot aan het begin van juli 1944 was ik hiervan verschoond omdat ik toen samen met Daan Smit (Daan van David en Maarn) in een arbeids­kamp zat tussen Dalfsen en Ommen, maar dat is een verhaal apart.

Kort na mijn thuiskomst in juli 1944 werd de zendapparatuur uit De Kooi ge­haald, de antenne verwijderd en kregen wij keurig netjes de sleutel van het huis weer terug. Hiermee was de ‘Funkstelle’ opgeheven. De hekken werden niet meer gesloten en we knipten gelijk een behoorlijke doorgang door de versper­ring voor het huis. Ziezo, wij konden weer ademhalen. Dit was voor ons eigenlijk al een kleine bevrijding. Ook het stukje geschut op Koekoeksdúne verdween gelijktijdig. Vermoedelijk is de zender overgebracht naar de bunkerstelling bij Midsland aan Zee (Kunneddúne) want toen Jan Zorgdrager, twee Engelse militai­ren en mijn persoon daar na de Duitse capitulatie de wacht betrokken vonden wij eenzelfde zender in de duinen begraven.

De radio-stoorzender

Van de bezettingsmanschappen van het zendstation hebben we eigenlijk geen last ondervonden. Over het algemeen waren het wel vriendelijke mensen, maar je moest met de jongeren onder hen nooit over politiek of het verloop van de oorlog spreken want dan zat je altijd fout. Van tijd tot tijd werden de manschap­pen overgeplaatst, maar onze ‘chef’, zoals wij de leidinggevende onderofficier noemden, is er vanaf het begin tot het einde geweest. Deze man, op 3 okto­ber 1904 in Mannheim geboren, was een zeer gematigd en vriendelijk mens en was zich er terdege van bewust dat de oorlog in het nadeel van Duitsland zou eindigen. Nu bezaten wij tijdens de oorlog zoals zo velen op Terschelling een illegale radio waarmee we iedere avond klokslag zeven uur naar de Engelse zender (Radio-Oranje) luisterden. Op een avond kwam ‘de chef’ even buurten voor een praatje en een bakje, toen hij ons terloops begon te vertellen dat wij een radio bezaten en daarmee op vaste tijden naar de verboden Engelse zender luisterden.

We waren geloof ik wel even van slag, maar ontkenden dit ten stelligste. Voor hem stond dit echter als een paal boven water en hij vertelde ons waarom hij daar zo zeker van was. Wanneer wij bezig waren om de juiste frequentie in te stellen maakte de radio diverse fluittonen (de zogenaamde Mexicaanse hond). Op dat moment ging onze radio als een zender werken en ontving hij het onmid­dellijk op zijn ontvanger van de zender. Eén van de manschappen had hem er al eens op attent gemaakt dat er steeds om dezelfde tijd storing op de ontvanger was. Nu was hij bang dat die jonge knullen het ook door zouden krijgen en hij stond dan niet voor de gevolgen in. Hij verzocht ons ermee op te houden. Wij namen deze waarschuwing ter harte en borgen de radio voorlopig op. Maar na enige tijd, de jonge manschappen hadden het veld geruimd voor ouderen, dachten wij het er wel weer eens op te kunnen wagen. Even voor zeven uur werd de radio uit z’n schuilplaats gehaald en ondanks dat het ons nu bekend was om maar beter niet aan de frequentieknop te komen, moest er toch zeer voorzichtig worden bijgesteld, omdat de radio door het heen en weer gesleep niet zuiver meer was afgesteld. Het morseteken van de V van Victory had nog maar nau­welijks geklonken of er werd heftig op de voordeur geklopt. De hele familie bijna de doodsschrik. Eén man met de radio er vandoor en de ander al roepende: ‘Ja, ja, ik kom’. Jawel hoor, daar had je onze chef, maar deze keer niet voor een avondpraatje. De goeie man was op van de zenuwen en razend kwaad, want nu hadden we toch weer naar die verdomde Engelsman geluisterd en het ergste was dat een van zijn mensen het had waargenomen en hem er attent op maakte met de woorden: ‘Er kon wel eens een geheime zender in de buurt zitten’. Hier schrokken we wel even van maar begrepen dat hij voorheen niet had gebluft en dat we er maar beter mee konden stoppen. Hij stelde ons voor om hem de radio te geven, dan kregen we hem na de oorlog weer terug. We hebben zijn aanbod afgeslagen omdat we zogenaamd niet wilden dat hij enig risico voor ons zou lopen. Volgens hem liep hij geen enkel risico omdat hij wel een radio in zijn bezit mocht hebben. Maar hij ging er tenslotte toch mee akkoord dat we de radio onvindbaar op zouden bergen en er nooit meer naar zouden luisteren want het was levensgevaarlijk wat wij deden.

Dat is gebeurd. De radio werd in een kist verpakt en op de stal van de paarden begraven. Daar zou niemand ooit een radio zoeken en de chef was tevreden. Ik heb mij toen moeten behelpen met een kristalontvangertje tot het ogenblik dat de zender in de tweede helft van 1944 werd opgedoekt. De radio kwam weer boven de grond en z’n nieuwe schuilplaats werd onder een visbun in het stook­hok met daar bovenop de kachel.

Ach, wie herrlich, Pellkartoffeln! Darf ich Mutti?

Gered door de bargeearpels

Een achteraf grappig voorval deed zich voor tijdens de enige razzia die er op Terschelling is geweest en die ook gepaard ging met huiszoekingen. Toen één van de bij het onderzoeksteam behorende soldaten het stookhok kwam con­troleren had mijn moeder met voorbedachte rade de kachel op de rooie streep staan. Op de kachel stond een ijzeren pot met aardappelen voor de varkens, die als een razende stond te koken. De soldaat had alleen nog maar oog voor die grote pot met ongeschilde aardappelen en zei: ‘Ach, wie herrlich, Pellkartoffeln! Darf ich Mutti?’ en hij nam een kanjer van een aardappel uit de pot, ging weer naar buiten en begon hem op te peuzelen. Hij bedankte ook nog met ‘schön’ en vertrok. Ziezo, radio gered en moeder uit de zenuwen dankzij een ‘bargeaerpel’.

Kunnedúne (was vroeger het duin waar nu het westelijk deel van Aparthotel Beek (Het Punthoofd, red.) staat.

Koekoeksdúne (ligt aan de noordoostelijke hoek van het kampeerterrein van Huising, Midsland Noord (camping Noordkaap, red.). De restanten van het on­derkomen liggen er nog. Dit was toen het hoogste duin aan de rand van de Landerumerheide.


Ongelukken met landmijnen op Terschelling

Midsland aan zee, februari 1946
Een bericht uit de krant

In één week tijd twee ongevallen door landmijnen veroorzaakt is wel heel veel, dit nadat nog pas door de radio werd verkondigd dat ons eiland Terschelling hiervan gezuiverd was. Het betreft hier niet de door Duitse bezetting achterge­laten mijnen, maar die door onze militairen zijn aangebracht.

Het eerste ongeval, op zaterdag 23 februari, was van de heer A. Ruijg sr. Hij werd gewond door een ontploffing toen hij een stoel die aan de ingang van een bunker stond wilde optillen. Hij werd door scherven in zijn benen getroffen en zal lange tijd moeten wachten, voor hij hersteld is.

Het tweede ongeval gebeurde op zondag 24 februari. Onder leiding van een gewezen N.B.S.-er (Nederlandse Binnenlandse Strijdkracht) speelde een aantal jongens in een bunker te Formerum. De 12-jarige Albert Buren wilde een deur openen toen een ontploffing plaats vond en hij door de terugslaande deur aan het hoofd werd getroffen. In zorgwekkende toestand is hij die dag naar het ziekenhuis in Harlingen vervoerd. Zijn vriend is door dit ongeval ook gewond geraakt aan zijn linkerarm.

Men weet niet waaraan men zich meer moet ergeren, aan de bijna misdadige domheid van een jonge man onder wiens ‘deskundige leiding’ de kinderen naar het met prikkeldraad afgezette gebied gingen, of aan degenen die het bevel gaven deze ‘boobytraps’ aan te brengen ter bescherming van de inhoud van de bunkers waar maanden geleden de waardevolle apparaten uit gehaald waren.


Herinnering

Verslag van Ane Ruijg jr. januari 1989

Het eerste ongeval met Ane Ruijg sr., 65 jaar, vond plaats in de duinen van Midsland aan Zee ter hoogte van kilometerpaal 11 in het bijzijn van mij, zijn zoon Ane Ruijg jr. 20 jaar.

Ik, Ane Ruijg jr., dan in dienst als O.V.W.er (*oorlogsvrijwilliger) (was marinier en zou in 1948 in training gaan in Canada voor inzet in Ned. Oost-Indië) had met nog enige N.B.S.-ers de bewaking over dit bunkercomplex vanaf de overgave van de Duitse bezettingsmacht.

Ik was zeer goed bekend in deze omgeving. Alle landmijnen waren opgeruimd en de bunkers waren ontruimd van waardevolle spullen. Aan de strandzijde was geen prikkeldraadversperring meer of die was onder het zand verdwenen.

Iedereen kon vanaf het strand de zogenaamde stelling binnen wandelen. Ook mijn vader en ik deden dit op de bewuste zaterdagmiddag van 23 februari 1946 ± 15 uur. De prikkeldraadversperring in de binnenduinen was nog aanwezig. Wij liepen naar een mij bekende doorgang in de versperring, deze was provisorisch met een z.g. Spaanse ruiter afgesloten. Op een afstand van ongeveer vijf meter stond een prachtige leunstoel, zomaar midden in het duin.

Terwijl ik de Spaanse ruiter (gekruisteh outenp alen, met daaroverp rikkeldraadr ed.) nog iets verplaatste om de doorgang wat ruimer te maken keerde mijn vader de stoel om waarop, vreemd genoeg, een stapeltje dakpannen lag. Terwijl de stapel dakpannen in beweging kwam explodeerde een boobytrap die onder deze dakpannen bevestigd was. Mijn vader werd door scherven verwond zowel aan bovenbenen als aan onderbuik. Het ergste was dat hij door de explosie stokdoof is geworden en gebleven.

Het tweede ongeval, met Albert Buren, gebeurde een dag later op zondag 24 februari 1946. Het was een toeval dat Cor Bos Janzn (oud N.B.S.-er) daar aanwezig was. Ook vermoedelijk even met verlof op Terschelling. De woorden ‘onder zijn leiding’ zijn dan ook geheel misplaatst. Hij was evenals de kinderen vanaf het strand de bunkerstelling binnen gegaan. Niets vermoedend trok Albert Buren de deur van een radarapparaat open, althans hij probeerde dit te doen, want al direct na het naar beneden trekken van de kruk ging de achter de deur geplaatste boobytrap reeds af en sloeg de deurkruk in zijn voorhoofd waarbij Albert zwaar gewond werd. Een andere jongen, zoon van Sijbrand Buren, had zover mij bekend een verbrijzelde bovenarm.

Van deze ongevallen is nooit een proces verbaal opgemaakt of een onderzoek gedaan, noch door de plaatselijke politie noch door een militaire instantie. De overige geplaatste boobytraps zijn wel binnen zeer korte tijd opgeruimd, want kort daarna liep een ieder vrij door het bunkerdorp tussen kilometerpaal 11 en 12, de radarschotels werden door de jeugd als draaimolens gebruikt. Als zoiets vandaag de dag zou gebeuren zou wellicht een schadeclaim worden ingediend bij de instantie die hiervoor verantwoordelijk was. Albert Buren heeft enige jaren geleden alsnog geprobeerd een vergoeding te krijgen maar kreeg een afwijzing en heeft het daarbij gelaten.

Ane Ruijg jr. Midsland 4 januari 1989.
* 26-08-1926 ✝ 26-07-2000 te Midsland.