Door Kees Bakker, Damwoude. Uit SML jaargang 18 № 4. 1997

De redactie van ‘Schylge myn lântse’ is nieuwsgierig naar het ‘boodschappen doen in de vijftiger jaren’. Ik kan me nog wel een en ander herinneren uit de dertiger jaren. Mijn grootmoeder had namelijk een klein kruidenierswinkeltje in Hoorn.

Het winkeltje van Leen (Wed. K. Ruige)

Fotobijschrift: Magdalena Ruige-Meyer. Geb. 5 sept. 1860, overl. 18 aug. 1951 (Archief S.m.l.)

Het was een klein winkeltje: een hokje voor de toonbank en in het kamertje erachter stond een en ander op een paar planken, of op de grond. De kassa bestond uit een Riga’s bakje, waar het geld, met wisselgeld, in zat en dat kennelijk uit een havenplaats aan de Oostzee meegenomen was door mijn grootvader, die daar wel heen ging om hout te halen. (Deze houten bakjes waren er in verschillende maten, die in elkaar pasten)

De weegschaal bestond uit 2 armen. Aan de ene kant werd het gewicht gezet en aan de andere kant de zak met daarin het gevraagde artikel. Als de klant de lege papieren zak de volgende keer mee terug nam voor hergebruik, dan werd dat altijd zeer op prijs gesteld. Je kon hem nog eens gebruiken ( wat gooien we nu veel weg!).

Werd er een pond stroop gehaald, dan werd de lege pot eerst in evenwicht gebracht met ‘grindsteentjes’, die in een kistje voorradig waren. Daarna begon het vullen van de strooppot, wat een zekere vaardigheid vereiste om de boel niet vol te kliederen.

Chips, frisdranken enzovoort waren onbekend. Had je dorst, dan was er de regenput, waar altijd wel een aker met water stond, met een emaille mok erbij. Ja, wat hebben we allemaal zien komen, Denk maar eens aan de diepvriesproducten. Tegenwoordig is de kar in de winkel vlug volgeladen met alle ‘nodige’ dingen.

Fuik

Alles wordt steeds gemakkelijker. Eten uit de muur, geld uit de muur… Ik vergelijk ’t wel eens met een ‘fuik’: Menigeen zwemt er in en komt er maar moeilijk uit. Dan denk ik wel eens aan onze vroegere achterbuurman Gerrit Bakker, een vrijgezel. Het nieuwe kerkhof in Hoorn was vroeger zijn groententuin, die medeverzorgd werd door zijn broer Volkert Bakker, die vroeger zeevaartschoolleraar was. Gerrit kwam altijd op zaterdagavond zijn wekelijkse boodschappen halen. Hij kwam altijd door de achterdeur binnen en bleef dan even praten. De bestelde boodschappen, een pond suiker, een half pond margarine en een pakje pruimtabak, en om de zoveel weken een pond zout, waren gauw klaargemaakt. Groente kwam uit de tuin. Dagen achter elkaar at je grote bonen en boontjes en ’s winters kool.

Iedereen had ook vaak een varken of geit voor de slacht en een koe of geit voor de melk. Meestal werden de boodschappen direct betaald, maar sommigen hadden het geld ook wel eens ‘vergeten’. Dan kwam de klant later en dan werd er gezegd: “Er staat ook nog wat van de vorige keer”. Vlotte en trage betalers zijn dunkt mij van alle tijden! Maar als alles bijelkaar opgeteld moest worden, dan kwamen lei en griffel weer tevoorschijn. De klant kon daarna weer met een schone lei beginnen!

Net tefolle bestelle, hear!”

Bevoorrading

De beurtschipper Jan Roos voer op Amsterdam en had ook een rol in de bevoorrading van al die kleine winkeltjes, vooral wat koffie en thee betreft. De rest kon in Harlingen besteld worden, wat altijd een gewichtige gebeurtenis was (“Net tefolle bestelle, hear!”) En als dan na een paar dagen de rekening gepresenteerd werd door de postbode, dan was het heel fijn wanneer die direct betaald kon worden. Dat lukte niet altijd, soms moest er “14 dagen zicht” gevraagd worden.

En nu zijn er geen leitjes meer. De boodschappen worden over de band geschoven en het totaalbedrag wordt automatisch aangegeven. Oudere mensen betalen meestal ‘cash’ en anderen goochelen met hun pinpas.

Opoe moest het nog eens mee kunnen maken. Wat zou ze met haar hoofd schudden. En dat allemaal zonder lei en griffel. Ik hoor haar al zeggen: “Komt dot wol goed?”