Oe-oe-oe, sien es wat der an komt!’

Door Janny Bruijns-Swart. Uit Sml jaargang 32. № 3. 2011

Dat was een verrassing, een opsomming van de huizen en hun bewoners van Landerum in de jaren twintig, toen ik er woonde. Ik kan ze me bijna allemaal nog herinneren. Er woonden toen nog dertien jakkemînsen, zes aan de noordkant en zeven aan de zuidkant (misschien nog wel één of twee meer, want wie er woonden in de huizen 28-30 en 31 weet ik niet zo goed meer).

Een jakkemîns, dat was een oud mens, dat was iets heel gewoons, daar keek je als kinderen niet van op. Maar soms, als we buiten speelden, klonk er opeens een kreet: ‘Oe-oe-oe, sien es wat der an komt!’. En wat kwam er dan aan? Een jakkemîns op een fiets! Dat was dan niet zo gewoon.

Ik zie het goede mens nog voor me: met wapperende rokken, optrappend tegen de altijd waaiende westenwind. Wie die sportieve dame was, zou iemand dat nog weten? Vast iemand van ‘om oost’. Daar bleven ze langer de klederdracht dragen dan in Landerum en Midsland. De jongste van de jakkemînsen in Landerum was toen Nienke Rijkeboer-de Grand; zij was van 1879. De oudste van de Landerumer vrouwen die geen jak en rok meer droegen was Vrouwtje van Frans Buren. Zij was van 1878.

Mijn tante Geert Swart-Smit uit Midsland heeft mij eens verteld dat haar oudere zuster Neeltje Lieuwen-Smit, geboren in 1876, als jonge vrouw een poosje de klederdracht heeft gedragen, maar later toch weer op burgerkleding overging. Dat gebeurde dus ook wel eens.

Weet iemand nog hoe oud de meisjes waren, als ze de klederdracht gingen dragen, 18, 20, of pas als ze trouwden?

Grietje Annes Doeksen-De Jong in Terschellinger klederdracht. Op haar voorhoofd draagt ze twee forse valse haarlokken. Circa 1855/1865. (foto: delpher.nl)
Neeke Jelles Roggen-Cupido uit Oosterend in Terschellinger dracht, circa 1905. Neeke is gekleed in de zondagse dracht van Oost-Terschelling. Ze is in de rouw.
Vrouw in Terschellinger klederdracht. Ze draagt over haar muts een ‘zwarte kap’. Uit De Arbeiderspers.

Reactie van Triny Martens:

Pietje Pronker-de Graaf, Hoorn – ca 1935. Foto Van Agtmaal.

Om met de laatste vraag te beginnen: In het boek Om Aast schrijft Cees Roggen op blz. 46 dat de meisjes als ze dertien of veertien jaar waren een jak en rok aan mochten, maar of dat in Midsland en omstreken ook zo was?

Ook ik weet me nog één jakkemîns te herinneren dat regelmatig op de fiets voorbijkwam en dat was Pietje Pronker-de Graaf uit Hoorn, geboren in 1881 en overleden in 1964. Het zou kunnen dat Janny haar bedoelt.

Jaap Swart uit Landerum weet ook nog dat Nien van Douwe Rijkeboer van Kaard een fietsend jakkemîns was, maar misschien waren er nog meer?

Jakkemîns uit Seerijp ca. 1900 in zondagse dracht van Oost-Terschelling. (foto: delpher.nl)

Anekdote

Waarom zouden jakkemînsen niet gefietst hebben, misschien door de wapperende rokken? Dat die een gevaar konden opleveren getuigt dit verhaal:

Jan Zorgdrager, mijn ‘ome Jan de Post’, ging op zijn post(transport)fiets richting West en zag onderweg een jakkemîns lopen. Het bleek Barber van Jauk Haan van Striep te zijn en ome Jan, behulpzaam als altijd, vroeg of ze een lift wilde. Dat leek haar wel wat en zo raakte Barber voorop de pakjesdrager, waar anders de postzak lag (jammer dat er in die tijd nog niet zoveel foto’s gemaakt werden). Zoals gewoonlijk zal het wel gewaaid hebben, want toen ze in de buurt van Kaard kwamen raakten de rokken van Barber tussen de spaken van het fietswiel en raakten ze over de kop en in de sloot. Dat verhaal werd in onze familiekring nog vaak aangehaald op verjaardagen….


Uitgelichte afbeeldig (geheel boven), Photografieën Terschelling” uitgave P.Stobbe Lzn.” via Facebook-groep Terschelling in vroeger tijden, collectie Jan van der Zee.