Uit het archief van P. van Leunen

Uit SML jaargang 36 № 1. 2015

Vertrouwelijk.
Inv.nr. 697

Algemeen

Het eiland Terschelling vormde samen met Vlieland een onderdeel van de Westwall en volgens verklaringen van een Canadese deskundige, die deze hele versterkingsgordel vanaf Normandië had geïnspecteerd, één van de modernst uitgeruste schakels.

Onmiddellijk na de Meidagen van 1940 werd met de bouw van een drietal forten begonnen. Een vrij sterke bezetting Marine-artillerie werd voorlopig bij de bevolking ingekwartierd in afwachting van het gereedkomen der bunkers, onderkomens en kazematten.

Spoedig daarop werd een grote Afdeling der Luftwaffe-Nachrichten-Dienst op Terschelling gestationeerd, die later nog belangrijk werd uitgebreid met een zeer ingewikkeld en omvangrijk systeem van Funkmess-Apparäte: zend- en ontvangststations in een aantal bunkers op het zogenaamde Tiger-terrein bij West-Terschelling.

Dit peilstation Tiger met grote radarmasten stond in direct contact met de Fliegerhorst Leeuwarden en assisteerde bij de navigatie der nachtjagers, die vanaf Leeuwarden vóór de kust opereerden.

Na de eerste Duitse successen in Rusland werd in 1942 Terschelling bovendien Erhohlungsstelle van Oostfrontstrijders.

Terwijl voordien de bezetting varieerde van 1000-1500 man, steeg deze in de jaren 1942/1943 tot 2600 à 3000 man, hetgeen weer gepaard ging met uitbreiding van steunpunten, forten- en bunkerbouw op grote schaal.

De totale inheemse bevolking bedroeg toen ongeveer 3400, zodat ten tijde van de zwaarste bezetting elke volwassen Terschellinger twee Duitsers naast zich had. Eerst na de invasie in Normandië (juni 1944) zakte de bezetting weer tot haar oude sterkte, doordat de hier gelegerde infanterie vertrok.

Deze sterke bezetting – er waren in 1941/1942 ook nog ruim 600 O.T.-arbeiders tewerkgesteld – betekende zonder twijfel een zware geestelijke belasting voor de eilandbewoners. In 1942 werden de weinige, daarvoor in aanmerking komende, bedrijven op het eiland uitgekamd door het G.A.B. te Leeuwarden, waarbij ongeveer vijftig jongere mannen naar munitiefabrieken in Duitsland werden afgevoerd. Op het eiland bestond vrijwel geen onderduikmogelijkheid. Verscheidene van deze jongemannen zijn later aan de vaste wal ondergedoken. Bij navraag bleek, dat Terschelling in elk geval één, doch vermoedelijk twee onderduikers heeft gehad, die van de vaste wal afkomstig waren. Een te verwaarlozen aantal dus. Omgekeerd zijn enkele Terschellingers op de vaste wal ondergedoken. 

Jan Bloem was een van de 28 Terschellingers die in Duitsland te werk gesteld waren. Archief Teunis Schol.

Na 1942 werd het eiland van verdere Arbeitseinsatz vrijgesteld, maar daar kwam tegenover te staan dat, na het vertrek van de O.T.-mannen naar Katwijk, de mannelijke bevolking met medewerking van de burgerlijke autoriteiten verplicht kon worden om bij eerste oproep diensten voor de Wehrmacht te verrichten.

De oproepen tot deze gedwongen arbeid gingen uit van de toenmalige NSB-Burgemeester Bakker, die hierbij speciaal de gelegenheid te baat nam om mensen, die hem persoonlijk onsympathiek waren, voor deze diensten aan te wijzen.

Meerdere ingezetenen hebben zich gedwongen gezien om het eiland te verlaten en tijdelijk aan de vaste wal onder te duiken.

De te verrichten diensten bestonden voor de boeren in het beschikbaar stellen van paarden en wagens op bepaalde dagen in de week voor het zoden- en grondrijden voor de bouw van de bunkers en forten. Soms ook kon men volstaan met alleen met het paard te verschijnen, dat als trekkracht dienst moest doen voor kipkarren.

Verzet

Voor Terschelling bestond tot ongeveer medio 1943 het enige symptoom van bestaande ondergrondse activiteit in de ontvangst van enkele exemplaren van Vrij Nederland en Trouw, welke blaadjes in zeer beperkte kring gelezen en verspreid werden.

Van een geestelijk-principiële beïnvloeding van de Terschellingers door middel van illegale lectuur was lang niet in een mate sprake als aan de vaste wal.

De enige vorm van verzet, die tot een behoorlijk georganiseerde uitbouw kwam, was de O.D.-N.B.S. In begin 1944 namen de plannen tot opbouw van de O.D. vastere vormen aan. De uitvoering werd in handen gelegd van de Driemanschap, bestaande uit:

  • D. Smit, Arts te West-Terschelling
  • D. den Boer, Hoofd Bijzondere Christelijke School te West-Terschelling
  • J.C. Visser, Technisch Ambtenaar Rijkswaterstaat te West-Terschelling
Rats, kuch en bonen, Luftwaffepost Terschelling. Collectie Stichting Bunkerbehoud Terschelling.

Na juni 1944, toen tot grotere actie moest worden overgegaan in verband met de invasie, werden in West- en Oost-Terschelling mensen in de organisatie opgenomen, die als kader zouden moeten optreden.

In september 1944 volgde de eerste aanwerving van gevechts- en bewakingstroepen. In totaal waren toen ingedeeld: vier officieren, acht groepscommandanten, 69 manschappen.

De N.B.S. kon in de praktijk alleen maar optreden als O.D., daar aan openlijk verzet vóór de bevrijding niet te denken viel. Dat zou gelijk hebben gestaan met zelfmoord.

Doch ook als ordedienst moest men over wapens beschikken. Deze werden in acht kisten verpakt onder een zending aardappelen van de vaste wal aangevoerd. Een Duitse soldaat ging, zoals gebruikelijk, als escorte mee!

Van andere vormen van verzet is ons verder weinig gebleken. Wèl werden er gelden opgehaald voor ondersteuning van de gezinnen van zeevarenden. Dit gebeurde feitelijk op eigen initiatief, los van de terzake bestaande organisaties aan de wal.

De geïsoleerde ligging van het eiland belette het verrichten van sabotage-werkzaamheden. Men zou hier als een rat in de val hebben gezeten bij een eventueel volgend onderzoek. Geruislozer werk als het verzamelen van gegevens over de fortificatiën, bewapening, sterkte van de bezetting waren wèl weer mogelijk. Deze gegevens werden doorgegeven aan de Gewestelijke Staf N.B.S. en aan de I.D.

Houding van de bevolking

Het is opmerkelijk, dat het initiatief tot alle, ons bekende, vormen van verzet op het eiland, is uitgegaan van niet-Terschellingers.

Rekening houdend met alle bijzondere omstandigheden, die evenzovele belemmeringen voor de ontplooiing van het verzet waren, is toch het oordeel over de houding van de bevolking als geheel niet onverdeeld gunstig.

Zij zijn mij dik tegengevallen, zo luidt het oordeel van de één, zij waren slap, waar zij best wat meer weerstand hadden kunnen tonen, zo zegt een ander.

Toch moet men met zulke oordeelvellingen voorzichtig zijn, daar het de vraag is of 3600 vaste wal-Friezen het er onder precies dezelfde omstandigheden beter zouden hebben afgebracht.

Het is een feit, dat de Terschellinger bevolking iets goedmoedigs en zachtaardigs heeft, volgzaam is en daarbij nog altijd iets in zich heeft van de oude strandjutter of duunkat, die ’s nachts de waterlijn afstroopt op zoek naar buit. Dit gebeurt nog steeds. 

Het is eveneens een feit dat, meer dan elders, inkomen en bestaan van vele Terschellingers afhankelijk zijn van weer en gelegenheid, kortom van het avontuur. Bij de opstappers van Doeksens Bergingsbedrijf was het tot voor kort niet anders: no cure, no pay.

Boven van linksaf: ?, ?, ? Buren. Midden van linksaf ?, Douwe Bakker. Onder van linksaf Tjebbe de Jong en Jan de Breed. Collectie Hille van Dieren.

Dit geldt meer in het bijzonder voor de bevolking van het havenplaatsje West-Terschelling, waar het percentage arbeiders, afhankelijk van de zee, veel groter is dan elders. Zij heeft bovendien aan veel meer uitéénlopende invloeden blootgestaan dan de boerenbevolking op Oost, die in haar houding principiëler was en waar men ook harder werkt.

Vroeger voeren er een vierhonderd man in het haringseizoen op de loggers, terwijl verder velen werk vonden bij de koopvaardij. De flinksten en energieksten verlaten altijd weer het eiland en treden in dienst bij de grote Scheepvaartmaatschappijen. Soms keren zij dan tegen de pensioengerechtigde leeftijd naar het eiland terug om er hun oude dag te slijten en worden boer.

De gemiddelde leeftijd van de bedrijfsbeheerders in de landbouw ligt dan ook zeer hoog, n.l. om-en-de-bij de zestig jaar. De meesten hebben in hun jonge jaren gevaren en het avonturenbloed verloochent zich ook op latere leeftijd nog niet. Als er een goede buit aan het strand is te vinden, dan trekken zij met paard en wagen naar de waterlijn en zorgen er wel voor, dat zo weinig mogelijk van het gevondene in handen komt van de Burgemeester-strandvonder. Dat is al de eeuwen door zo geweest en iedereen beschouwt dit als de natuurlijkste zaak van de wereld.

In de oorlog spoelden er op de uitgestrekte zandplaten tientallen lijken van vliegers en zeelieden aan en er zijn toen Terschellingers geweest, die zich niet ontzagen lijkenroof te plegen. De bezettende macht stak hier toen een stokje voor en verklaarde de stranden voor verboden gebied.

Natuurlijk waren dit excessen en uitzonderingsgevallen. Wij willen er alleen mee zeggen, dat van oudsher voor veel eilanders de mogelijkheden van verdienste even wisselvallig zijn als wind en weer. Men leidt hier zo zijn eigen leventje en aanvaardt gemakkelijk elke bron van verdienste, van welke kant die ook aanspoelt.

En toen de Duitsers zulke hoge lonen aanboden voor arbeid aan de bunkerbouw, bezweken velen voor de verleiding. Zoals dat elders ook is gebeurd.

Bij deze zware bezetting, die zich volgens eenstemmig oordeel van alle vooraanstaande verzetsfiguren, verder keurig gedroeg, kon een vrij intensief verkeer tussen bewoner en bezetter op den duur niet uitblijven. Ook niet bij inkwartiering, want men is er over het algemeen klein behuisd.

Daar de Terschellingers vrijgesteld waren van de Arbeitseinsatz bleven Landwacht en razzia’s er onbekend.

Slechts eenmaal is een afdeling van de Feldgendarmerie van de vaste wal overgestoken om jacht op ondergedoken radiotoestellen te maken.

Grenzschuts was er wèl op het eiland, maar men heeft nooit begrepen wàt zij hier deden. Zij patrouilleerden te paard langs het strand.

De situatie lag hier dus wel heel anders dan aan de wal. Terwijl hier in sommige dorpen vaak in geen weken een Duitser werd gesignaleerd, krioelde het op het eiland van Marine-, Wehrmachts- en Luftwaffeuniformen. En dat alles binnen de kleine dorpsverhoudingen, waar de bezetters weldra ingeburgerd raakten en bij langer verblijf al gauw de hele straat leerden kennen.

Aan het verplicht verrichten van hand- en spandiensten ten behoeve van de bunkerbouw was op den duur voor de boeren niet te ontkomen, ook al zijn er toch nog wel geweest, die tot het laatste toe hebben geprobeerd zich hieraan door allerlei uitvluchten te onttrekken. Maar voor zeer veel anderen vormden de vergoedingen voor het verrichte werk een flinke aanvulling op de inkomsten uit het schrale bedrijfje. Men zegt, dat op één na alle boeren hun hypotheken in de oorlogstijd hebben kunnen aflossen.

Daar staat weer tegenover, dat zij in het algemeen aan de burgers normale prijzen voor de melk hebben berekend, want zwarte handel werd op het eiland lang niet in die mate als aan de wal bedreven. De mogelijkheden waren hier geringer, terwijl ook de levensmiddelenschaarste nooit zo nijpend is geweest als aan de wal, waar met name in de laatste fase van de oorlog de rantsoenen lager lagen dan op het eiland.

Duitse soldaten in de duinen op Terschelling. Archief Hille van Dieren.