Cornelis Stevens Ree

door J. Bakker. Uit SML jaargang 21 № 2. 2001

In S.m.l. 2000 no. 4, blz. 203, stond een foto van Piet Ree en zijn broer Cornelis als vogelwachters op Griend. Wij vroegen Kobus Bakker of hij iets over zijn grootvader Cornelis wilde vertellen. Hier volgt zijn verhaal:

Piet Ree en zijn broer Cornelis als vogelwachters op Griend

‘Mijn opa Cornelis Ree leefde van 06-11-1860 tot 20-01-1934. Hij was een zoon van Steven Tjebbes Ree (06-08-1835 tot 14-07-1890) en Neeltje Cornelis Reus (21-11-1832 tot 19-01-1878). Hij huwde op 7 januari 1890 met Grietje Krul. Zij leefde van 22-02-1864 tot 26-05-1935. Grietje was een dochter van Johannes Teunis Krul (19-08-1828 tot 13-10-1871) en Grietje de Haan (02-07-1828 tot 18-01-1899). Zij kregen één kind, een dochter Neeltje Ree en dat was dus mijn moeder, geboren op 6 juni 1895. Ze huwde mijn vader Oepke Bakker op 5 april 1917 en overleed op 5 mei 1934. Ze werd 37 jaar en ik was toen nog geen vier jaar oud.

Palingvisser

Cornelis en Piet Ree vóór het huisje op Griend (foto collectie Kobus Bakker)

Opa Ree was visserman en had eerst een blazer, de TS 16. Later ging hij over op de palingvisserij. Daar hadden hij en ook opoe de handen vol aan. Opoe kon zo snel fuiken breien dat je de naald niet eens meer zag. Ze gooide het naaldje als het ware door de mazen. Opa had de hele buitendam van de plaat gepacht en had ook een vergunning om in de polder te vissen.

Het vissen met fuiken was in die jaren wel anders dan nu. Ze breiden de fuiken helemaal zelf en waren de gehele winter bezig nieuwe te maken en andere te herstellen. Ook moesten ze getaand worden omdat ze van katoen werden gemaakt en ze anders zouden verrotten. Daarvoor stond er een grote kookpot in de tuin waarin bruine brokken taan in water werden opgelost en waar de fuiken als het ware in werden gekookt. De fuiken werden van dik garen gemaakt want de netten hadden veel te lijden op die buitendammen en natuurlijk waren er ook veel krabben die de garens stuk knaagden. Die fuiken waren dan ook door het tanen erg stijf en hard en je vraagt je af hoe er nog vis mee werd gevangen. Opa had alleen een snak, dat is een sloep met twee punten en een platte bodem en hiermee bracht hij alles naar de dammen zoals palen en netten enz. In de kom lagen twee grote beunkaren, daar kon wel een paar kuub paling in. De snak werd ouder en slechter en opa bespijkerde de huid met alles wat hij kon vinden zoals stukken blik, doek met teer om de lekken te dichten.

Opa Ree was wel een sterke flinke man en het was ook een heel gesjouw om de spullen met zo’n snakje naar de dammen te brengen en om die palen en stokken in de stenen te krijgen. Vader ging wel eens met hem mee om te helpen. Ik weet niet of hij dat deed omdat hij met Neeltje scharrelde of omdat hij het mooi vond.

De paling gaat trekken

Opa wist precies wanneer hij een hoop paling kon verwachten. Dat lag aan het weer en het kwam heel precies. Het moest in de herfst gedurende de trek een donkere nacht zijn en springtij. Ook liefst een beetje stormachtig met regenbuien en zuid- tot zuidwesten wind. Donkere maan en eb en deze omstandigheden zijn niet vaak zo. Tijdens de trek zwemmen de palingen in scholen en de dunne komen eerst dus vang je in het laatst pas de dikke. Toen het eens zo’n tij was vroeg hij vader om mee te gaan om de fuiken te lichten. En toen ze ’s morgens vroeg bij de snak kwamen zei hij: “Het is fout Oep, de wind is uit maar ga evengoed maar mee”. Nu, toen ze bij de eerste fuiken kwamen, die stonden het verst weg, zo’n beetje bij de polderdijk, zaten deze barstens vol aal en allemaal van dezelfde soort en grootte. Een van de fuiken was gebarsten en was leeg, maar aan de slijmen kon je zien dat hij vol gezeten had. Ze lichtten de fuiken op de weg terug, dus als ze klaar waren, waren ze haast weer thuis. Hoe verder ze om de west kwamen, hoe minder paling, doordat de wind geruimd was naar noord, volgens opa. De teelte eindigde zo half oktober, dan kwamen de zieke palingen, dat waren dikke met rotte staarten en dan haalde hij de fuiken eruit.

Paling met cranberries

Die dikke werden ’s zondags gestoofd en vader mocht eens bij hun eten en at er flink wat op en toen bessensap na van cranberries. Na het eten ging hij met Neeltje uit wandelen in het duin en in de manege spoog hij alle palingen en de pap weer uit. Hij kon er zeker niet tegen. Wijzelf kregen ’s zondags ook vaak gestoofde vis.

De paling werd opgespaard in de beunkaren en in het laatst van de herfst kwam er een Deens scheepje en die kocht alle aal op en dan kregen ze een dubbeltje of vijftien cent per pond en daar moesten ze dan de winter mee door. De dunne aaltjes rookte hij zelf en dat kon hij goed en dan gingen tante Trijn en Neeltje wel bij de deur langs om bosjes te verkopen voor vijftien cent een bosje.

Ik weet niet of hij ’s winters nog ander werk deed maar ze zaten altijd te breien met de fuiken. Ze hadden het geloof ik wel goed en hadden ook een eigen huis. Bij die dammen was het op sommige plaatsen wel stijl en diep en hij had dan ook palen met een oog eraan en dan kon hij met een lange lijn de fuik uittrekken naar het diepe. Toen had hij een waadpak laten maken van leer en dat reikte tot boven zijn borst. Het was een heel zwaar geval en opoe was er altijd al op tegen want ze wist dat het gevaarlijk was. Wanneer je op die gladde dammen uitgleed en omviel, konden de laarzen vol lopen en dan kon je door het gewicht van het water niet meer overeind komen en kon je verdrinken. Telkens als hij er mee weg was zat ze daar zo over in dat ze niet meer kon slapen en geen rust had tot hij weer thuis kwam. Toen heeft hij er twee lange laarzen van gemaakt door het bovenstuk er af te snijden.

Burgemeester van Griend

In het voorjaar ging hij veel naar Griend waar hij vogelwachter was samen met zijn broer Piet Ree. Ze waren dan onbezoldigd rijksveldwachter en hadden ook een revolver bij zich en die lag in een kastje in de keet en ze durfden er alle twee niet aan te komen. Cornelis werd wel de burgemeester van Griend genoemd. Ze moesten ook eieren van de meeuwen rapen en die namen ze mee naar Terschelling. Ook visten ze veel bot in het Zwin.’

Soms kwam er wel eens bezoek op Griend en die brachten ook wel eens wat mee (foto collectie Kobus Bakker)
Bedankbriefje van de burgemeester van Griend (collectie Kobus Bakker)